
Jurisprudentie
AE7141
Datum uitspraak2001-10-04
Datum gepubliceerd2002-09-03
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200103954/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-09-03
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200103954/1
Statusgepubliceerd
Uitspraak
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
200103954/1.
Datum uitspraak: 4 oktober 2001
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 2 augustus 2001 in het geding tussen:
appellant
en
de Staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 juli 2001 heeft de Staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van appellant om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 2 augustus 2001, verzonden op 3 augustus 2001, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem (hierna: de president), het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 9 augustus 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 17 augustus 2001 heeft de staatssecretaris een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Grief 1 strekt er toe dat de president ten onrechte heeft overwogen dat de procedure na het eerste gehoor in het aanmeldcentrum kon worden vervolgd. De president heeft daarbij, aldus appellant, miskend dat een voor appellant kenbare motivering van de zogeheten procesbeslissing, als bedoeld in onderdeel C3/12.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000), ontbrak.
2.2. Deze grief kan niet slagen. De Afdeling overweegt daartoe als volgt.
2.2.1. In voormeld onderdeel van de Vc 2000 is vermeld dat aan het eind van de eerste fase van de procedure in het aanmeldcentrum wordt beoordeeld, welke zaken zich lenen voor het nader horen in het aanmeldcentrum, de zogeheten procesbeslissing.
2.2.2. Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel kan in het kader van de procedure in het aanmeldcentrum worden afgewezen, indien dit zonder schending van eisen van zorgvuldigheid binnen 48 proces-uren kan geschieden. Voordat een aanvraag door de staatssecretaris binnen 48 proces-uren is afgewezen, kan daartoe uitsluitend een voornemen, als bedoeld in artikel 3.117, eerste lid van het Vreemdelingenbesluit (hierna: Vb 2000) bestaan. De zogeheten procesbeslissing is niet meer dan een interne beslissing om niet af te zien van het voornemen om de aanvraag binnen 48 proces-uren af te wijzen. Deze beslissing roept voor de aanvrager geen zelfstandig rechtsgevolg in het leven.
2.2.3. Dat de - in artikel 3.111, eerste lid, van het Vb 2000 neergelegde - regel dat een vreemdeling niet eerder dan zes dagen na het indienen van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning aan een nader gehoor wordt onderworpen, ingevolge het bepaalde in artikel 3.112, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb 2000, niet van toepassing is, indien de staatssecretaris overweegt de aanvraag binnen 48 proces-uren af te wijzen, maakt dit niet anders. Een dergelijk voornemen heeft weliswaar tot gevolg dat de rusttermijn niet van toepassing is, maar is daarop niet gericht. Dat gevolg volgt rechtstreeks uit laatst vermelde bepaling van het Vb 2000.
Gelet op het vorenstaande, is de procesbeslissing een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, noch een handeling in de zin van artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.3. Appellant heeft voorts betoogd dat de president ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris bij gebrek aan een algemeen ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken over de situatie in Kameroen een zorgvuldige beoordeling kon maken van de asielaanvraag, omdat de staatssecretaris heeft aangegeven in dergelijke gevallen andere informatie te raadplegen.
Deze grief faalt evenzeer. De president heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat aan de hand van de beschikbare - door appellant bij zijn zienswijze overgelegde - informatie over de situatie in Kameroen geen zorgvuldige beoordeling van de asielaanvraag kon plaatsvinden of dat deze informatie bij het nemen van het besluit van 25 juli 2001 niet of onvoldoende is betrokken.
2.4. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, zij het met verbetering van de gronden waarop die rust.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter,
en mr. H. Troostwijk en mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Leden,
in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb De ambtenaar van Staat is
Voorzitter verhinderd de uitspraak te
ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2001
Verzonden: 4 oktober 2001
Voor eensluidend afschrift
de Secretaris van de Raad van State
voor deze,

